Regionaal en landelijk overleg Zeer Zorgwekkende Stoffen: “Het onderwerp zo duidelijk mogelijk maken”

Verhaal

Het onderwerp Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) is belangrijk, maar ook nog vrij nieuw en complex. Hoe kunnen toezichthouders en vergunningverleners hier houvast op krijgen? Daar zijn een landelijk en een regionaal overleg voor opgezet, waarin kennis en ervaringen worden uitgewisseld. Hans Koops, vergunningverlener RUD Utrecht: “Door het regionale overleg blijft ZZS onder de aandacht en blijf je goed op de hoogte van de landelijke ontwikkelingen.”

Projectgroep ZZS

Op de foto: van links naar rechts Meike Roosjen (ODIJmond), Katrien Kouwenberg (RIVM), Sander van Gerwen (ODNHN), Hans Koops (RUD Utrecht), Manja Touber (ODNZKG).

Kennis delen

ZZS zijn gevaarlijke stoffen die door bedrijfsprocessen in lucht, water of bodem terecht kunnen komen. Maar hoe weet je op welke ZZS je alert moet zijn bij een bedrijfscontrole of vergunningverlening? “Om dat te weten te komen, heb je elkaar nodig”, zegt vergunningverlener Meike Roosjen. Ze is namens Omgevingsdienst IJmond (ODIJmond) betrokken bij de regionale en landelijke overleggen. “Stel dat ze in de Achterhoek hebben vastgesteld dat metaalbedrijven een bepaalde ZZS gebruiken in hun bedrijfsproces, dan kun je met die informatie metaalbedrijven in onze regio gerichter controleren op gebruik van ZZS.”

Bedrijven niet altijd bekend met informatieplicht

“Bedrijven hebben zelf ook lang niet alle informatie over stoffen die vrij kunnen komen, bijvoorbeeld omdat ze niet alle gegevens van toeleveranciers hebben”, vertelt Manja Touber, ZZS-coördinator bij Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG). “Maar zij hebben wel de verantwoordelijkheid om dat inzichtelijk te maken. Veel bedrijven weten dat niet. Wij hebben bedrijven met activiteiten waarbij ZZS vrijkomen erop moeten attenderen dat ze een informatieplicht hebben. Bovendien moeten  bedrijven waarvoor de informatieplicht geldt  een vermijdings- en reductieprogramma opstellen, waarin ze uitleggen hoe ze die emissies gaan terugbrengen. Elke vijf jaar moeten bedrijven dit inzicht aanleveren aan het bevoegd gezag.”

Omgevingsdiensten helpen elkaar verder

Meike en Manja trekken veel samen op, omdat ZZS bij uitstek een onderwerp is waarbij aan elkaar grenzende omgevingsdiensten elkaar verder kunnen helpen. Emissies van een bedrijf in de ene gemeente kunnen tot vervuiling leiden in een andere gemeente. “En wij zijn ook bevoegd gezag over bedrijven die vestigingen hebben in het werkgebied van beide omgevingsdiensten. Dan is het fijn als wij met elkaar kunnen afstemmen over de aanpak.” Maar ook als werkgebieden elkaar niet grenzen, is de samenwerking waardevol, hebben ze al verschillende keren gemerkt. Als voorbeeld noemen ze de voedingsmiddelenindustrie, waar ze nu goed zicht hebben op de stoffen die vrij kunnen komen. Én op de luchtbehandelingstechnieken die er zijn om de uitstoot naar beneden te brengen. “Omdat wij dat weten en deze kennis met elkaar delen, kunnen wij voor de bedrijven eenzelfde hoofdlijn trekken, aangepast op de specifieke situatie.”

Niet allemaal zelf het wiel uitvinden

Het bespreken van casussen is niet de enige meerwaarde van het overleg. Er zijn al verschillende handreikingen en handleidingen uit voortgekomen, die toezichthouders en handhavers houvast geven. Ook heeft een werkgroep binnen het overleg standaardbrieven opgesteld voor de uitvraag van bedrijven. “Zo hoef je niet allemaal zelf het wiel uit te vinden”, zegt Manja. “Sommige kleinere omgevingsdiensten zijn nog niet zo met het thema bezig. Die hebben nu wel materiaal aangereikt gekregen om ermee aan de slag te gaan. Wij willen zo overal een gelijk niveau halen. Voor de olieterminals hebben wij bijvoorbeeld de vermijdings- en reductieprogramma’s met elkaar op eenzelfde wijze beoordeeld.”

Direct contact over vergelijkbare casussen

Houvast geven en kennis zo breed mogelijk delen zijn belangrijke doelen van het overleg. Daarom is er binnen de werkgroep Dataopbouw een database opgezet. Meike is daarbij betrokken: “Wij hebben een besloten platform gecreëerd waarop alleen toezichthouders en vergunningverleners kunnen inloggen. Op basis van activiteit kun je in de database zien welke vermijdings- en reductieprogramma’s daar in het land al voor zijn opgesteld. Bij die informatie staat ook wie er binnen de betreffende omgevingsdienst mee bezig is geweest. Als je werkt aan een soortgelijke casus, kun je dus rechtstreeks contact opnemen met een collega om te sparren. Dat netwerk is een grote meerwaarde: voorheen wisten wij gewoon niet wie er bezig was met hetzelfde onderwerp.”

Durven doorvragen

Een andere werkgroep houdt zich bezig met de ontwikkeling van cursussen en opleidingen . “Het idee is dat bij elke omgevingsdienst in ieder geval iemand zich specialiseert, om vervolgens die kennis door te kunnen geven aan collega’s”, vertelt Manja. Ze merkt dat collega’s het interessant, maar ook moeilijk vinden, zeker als ze geen chemische achtergrond hebben. Dat herkent Meike: “Ik zie het echt als mijn taak om dit onderwerp zo simpel mogelijk te maken. Tegen collega’s zeg ik daarom vaak: jij hoeft niet alles te weten, de bedrijven moeten het weten. Het belangrijkste is dat je weet welke vragen je moet stellen. En dan de durf te hebben om dat gesprek aan te gaan. Het onderwerp aanpakken is altijd beter dan niets doen.”
 

Hoe zit het ZZS-overleg in elkaar?

In 2018 heeft de Rijksoverheid aan de provincies gevraagd om schadelijke emissies en indirecte lozingen terug te dringen. Om dit aan te pakken, werken de omgevingsdiensten samen in zes regio’s. In de regio Noord-Holland, Flevoland en Utrecht werken de omgevingsdiensten ODIJmond, ODNZKG, Omgevingsdienst Noord-Holland Noord, Omgevingsdienst Flevoland, Gooi en Vechtstreek, RUD Utrecht en Omgevingsdienst regio Utrecht samen. Van elke dienst is een medewerker aangesloten bij het regionale overleg. Manja Touber (ODNKZG) heeft de rol van regiotrekker. Bij de landelijke en regionale overleggen is ook het RIVM aangesloten. Zowel het regionale als het landelijke overleg is maandelijks. De deelnemers wisselen ervaringen uit, geven antwoord op hulpvragen uit het veld en bouwen in werkgroepen aan concrete hulpmiddelen, zoals een database.